Geschiedenis van de afdeling

Bij de start van het Nederlands Kanker Instituut-Antoni van Leeuwenhoek Ziekenhuis in 1913 was chirurgie de belangrijkste therapiemodaliteit. Behandeling van hoofd-halstumoren is in de eerste periode na de oprichting van het Nederlandsch Kanker Instituut in 1913 in handen geweest van algemeen chirurgen, die, werkzaam als specialisten in de stad, zich in hun vrije tijd kosteloos inzetten voor de behandeling van patiënten met kwaadaardige aandoeningen (Van Lier). Daarbij speelde ‘orgaandenken’ lange tijd nog geen rol: wanneer er een indicatie voor chirurgie bestond, dan werd de ingreep uitgevoerd door de chirurg. Tot 1951 was dit dr. W.F. Wassink , die ook hoofd van de kliniek was. In 1951 kwam hier verandering in door toedoen van de in dat jaar nieuw aangetreden voorzitter van de Raad van Bestuur, de keel-, neus- en oorarts Prof.dr. L.B.W. Jongkees .

Hij speelde een belangrijke rol in de aanstelling in het NKI-AVL van zijn chef de Clinique in het Wilhelmina Gasthuis (WG), W.H. Struben, en in 1952 van een gynaecoloog, dr. I.S. Sindram. In het jaarverslag 1951/2 valt daarover te lezen: “Medische Staf: Deze staf werd uitgebreid met twee orgaanspecialisten, zowel om dr. Wassink, Hoofd van de Kliniek, te verlichten in zijn veelomvattende taak, als om de noodzakelijkheid van medewerking van specialisten op dit gebied, van belang voor de behandeling van kankerpatiënten.” Daarmee was de keel-, neus- en oorheelkunde de eerste orgaan-specialistische afdeling en kunnen Jongkees en Struben beschouwd worden als grondleggers daarvan in het NKI-AVL en in Nederland. De onbekendheid met het biologische gedrag van kwaadaardige tumoren enerzijds en de beperkte mogelijkheden van chirurgische behandeling anderzijds maakten dat de beschikbare behandelingen in de eerste jaren niet verder reikten dan ruime elektrocoagulatie van tumoren en bestraling met radium.

AVL-gebouwen

Een van onze patiënten, die tot op hoge leeftijd onder controle gebleven is, heeft zijn ervaringen op schrift gesteld. Hij werd in 1928 op de leeftijd van 17 jaar behandeld voor een kwaadaardige tumor van de bovenkaak in het NKI-AVL aan de Keizersgracht 706 in Amsterdam. Hij beschreef dat hij “bij volle kennis” werd geopereerd, waarbij met “een gasvlam het een of ander werd dichtgebrand”. Tijdens het wegbranden riep de chirurg Wassink tegen de knecht die in net streepjespak achter hem klaar stond steeds “vuur, vuur”. Een week later werd de operatieholte tweemaal achtereen met een “klein buisje met radium” gevuld, dat circa 24 uur ter plaatse bleef. Naar de huidige inzichten betrof het een weinig elegante behandeling, maar gemeten naar de beperkte mogelijkheden van die tijd is het een uitkomst voor deze individuele patiënt gebleken. Hij heeft de behandeling en de tumor uiteindelijk bijna 70 jaar overleefd. Tot het einde van de vijftiger jaren is de behandeling van kwaadaardige tumoren van mond- en keelholte in het NKI-AVL grotendeels beperkt gebleven tot een vorm van electrocoagulatie en/of de implantatie van radium. De resultaten waren onbevredigend, vooral wanneer er van doorgroei van tumor in het omgevende bot of van halskliermetastasen sprake was. Het risico op terugkeer van de tumor was groot in die dagen, om nog maar niet te spreken van andere complicaties zoals afsterven van het kaakbot, infectie of fistelvorming. Volgens de mondelinge overlevering oversteeg het geschatte 5-jaars overlevingscijfer de 20% niet. Door verbeteringen van de algehele anesthesie, de komst van de antibiotica en de toepassing van bloedtransfusies werden de mogelijkheden voor chirurgische behandeling uitgebreid. Hierdoor werd het mogelijk om in tegenstelling tot voorheen de primaire tumor en halslymfeklieruitzaaiingen in continuïteit of “en bloc” operatief te verwijderen. De eerste operaties van dit type werden uitgevoerd in het Memorial Hospital for Cancer and Allied Diseases in New York begin jaren veertig van de vorige eeuw. Om deze complexe operatie te benoemen werd de term ‘’commandoresectie’’ gebruikt, waarmee werd gerefereerd aan het geslaagde teamwork van de geallieerde “Commando Raid” bij de bevrijding van Europa tijdens de Tweede Wereldoorlog.

Het was de in Europa rondreizende chirurg dr. R. Jesse van het MD Anderson Cancer Center uit Texas, USA, die Emil van Slooten er begin zestiger jaren van wist te overtuigen dat deze chirurgische benadering radicalere verwijdering van tumoren mogelijk maakte. De gevleugelde woorden in een onvervalst Texaans accent van “Cut it all out and preserve continuity”, overtuigde hem van het nut van deze nieuwe chirurgische benadering. Het is aannemelijk dat de eerste commandoresectie begin zestiger jaren in Nederland door hem werd geïntroduceerd. Daarna heeft deze techniek zich snel verder over Nederland verspreid en werden in 1966 de eerste behandelingsresultaten gepubliceerd door de algemeen chirurg J. Oldhoff uit het Academisch Ziekenhuis Groningen. In zijn artikel beschrijft hij dat “………het van groot belang is dat de patiënten door mondarts, radioloog, plastisch chirurg en chirurg gezamenlijk worden beoordeeld”. Een beschrijving van een multidisciplinaire samenwerking avant la lettre, die zoveel jaar later nog niets aan waarde heeft ingeboet. Sprekende over multidisciplinaire samenwerking vestig ik met nadruk uw aandacht op het “gezamenlijk beoordelen” waardoor ontegenzeggelijk door directe onderlinge professionele uitwisseling van argumenten optimale behandelingsadviezen kunnen worden geformuleerd. Ik ben stellig van mening dat door de toenemende complexiteit en diversiteit van de diagnostiek en behandeling van hoofd-halstumoren gezamenlijke beoordeling van de ziekte door alle betrokken specialismen een voorwaarde is om de karakteristieken van tumor en individuele patiënt efficiënt ter plekke te kunnen interpreteren. Niet alleen door de introductie van de commandoresectie begin zestiger jaren, maar ook door het circa tien jaar eerder introduceren van de totale conservatieve parotidectomie in Nederland naar Frans voorbeeld van Henri Redon door Emil van Slooten en Koos Wieberdink werkzaam in Wilhelmina Gasthuis en het NKI-AVL, kan het Antoni van Leeuwenhoek Ziekenhuis met recht de bakermat van de hoofd-halschirurgie in Nederland genoemd worden.

Van 1951 tot 1961 ‘deed’ Struben het NKI-AVL naast zijn aanstelling aan het WG en zijn particuliere praktijk, iets wat in die tijd vaak gecombineerd werd. Op 30 maart 1961 promoveerde Struben op het onderwerp “Over de behandeling van het larynx carcinoom” bij Jongkees. Later dat jaar werd hij hoogleraar KNO-heelkunde in Rotterdam, van waaruit hij nog jaren in de Raad van Bestuur van het NKI-AVL heeft gezeten als vertegenwoordiger van het RRTI, de latere Daniel den Hoed Kliniek. Hij bespreekt in die jaren voor de hoofd-halsvereniging de indicaties voor radicale halsklierdissecties en doet voorstellen larynxcarcinomen in te delen naar de anatomische regio’s, een voorstel dat als voorloper van de eerste TNM-classificatie (1962) kan worden beschouwd. Ook stelt hij dat de behandeling van het larynxcarcinoom in een beperkt aantal gespecialiseerde klinieken moet plaats vinden en wijst er op dat bij deze behandeling werken in teamverband noodzakelijk is.

Struben werd in 1961 opgevolgd door de KNO-arts W. A. Horrée, zoon van een Amsterdamse vroedvrouw, geboren en getogen in de Jordaan. Ook hij was in het WG werkzaam bij Jongkees en was eveneens parttime aan het NKI-AVL verbonden.

Horrée ontwikkelde zich tot een volwaardige hoofd-halschirurg, die samen met de latere hoogleraar aan de VU, dr. G.B. Snow (staflid in het NKI-AVL van 1967 tot 1977), die het vak weer van hem leerde, een echte hoofd-halsschool in Nederland opbouwde. KNO-artsen met oncologische belangstelling uit Groningen, Nijmegen, Leiden, en Rotterdam vonden allen hun weg naar Amsterdam om daar de fijne kneepjes van het hoofd-halschirurgische oncologievak te leren. Dit was, zoals al gememoreerd, mede te danken aan de opstelling van de chirurgen rond Van Slooten, die tegen landelijke weerstand  in deze deel-specialistische oncologische chirurgie verdedigden, een ontwikkeling die later ook in andere landen zou volgen.

Het is een volkomen terechte erkenning voor het pionierswerk in dezen dat in 1998 aan Emil van Slooten de erepenning van de Nederlandse Werkgroep Hoofd-Hals Tumoren is toegekend. Samen met de algemeen chirurg Sally van Coevorden heeft hij aan de hoofd-halschirurgie van het NKI-AVL verder vorm gegeven.

Jaren ’70

Vanaf het begin van de zeventiger jaren ontstond er met de komst van de chirurgisch begaafde hoofd-halsarts Wim Horrée een intensieve samenwerking tussen de hoofd-halsafdeling van het Wilhelmina Gasthuis en de snijdende groep van het NKI-AVL, waardoor hoofd-halschirurgie in bredere zin kon worden uitgevoerd. Door het combineren van de specialistische vaardigheden uit twee vakgebieden werden de mogelijkheden voor het ontwikkelen van een meer orgaangericht aandachtsgebied uitgebreid. De inspanningen van Gordon Snow in het NKI-AVL en later als hoogleraar in de VU hebben aan een verdere wetenschappelijke profilering van het vakgebied bijgedragen en de belangstelling van hoofd-halsartsen voor de hoofd-halschirurgie gestimuleerd. In 1977 ontstond er een acuut probleem, enerzijds door een ernstige ziekte van Horrée, waarvan hij gelukkig na enkele maanden goed herstelde, en anderzijds door het vertrek van Snow naar de VU, maar opnieuw loste Jongkees dit op door de oudste arts-assistent in opleiding in het WG, dr. F.J.M. Hilgers, van de ene op de andere dag naar het NKI-AVL te dirigeren. Daarmee werd Hilgers de eerste fulltime KNO-arts van het NKI-AVL, eerst als KWF-fellow om van Horrée en Van Slooten ‘het oncologische snijvak’ te leren en vanaf mei 1978 als vast staflid. Hilgers kende het NKI goed, omdat hij daar als klinisch en research assistent had gewerkt en in 1976 was gepromoveerd op een virologisch-oncologisch onderwerp. Horrée vertrok halverwege 1978 en Hilgers werkte vanaf die tijd samen met dr. P. F. Schouwenburg, die aanvankelijk parttimer was vanuit de VU, en die in 1991 vertrok naar het AMC. Kort daarvoor had de samenwerking met het AMC geleid tot overname van de oncologische praktijk van Horrée toen deze met pensioen ging. Daardoor kon een derde KNO-arts hoofd-halschirurg worden aangesteld, dr. A.J.M. Balm, opgeleid door Snow. Na het vertrek van Schouwenburg kwam dr. R.T. Gregor uit Zuid-Afrika 3 jaar de gelederen versterken en mede door zijn toedoen kreeg de afdeling ook meer internationale aansluiting. Na diens vertrek (hij werd hoogleraar in Zuid-Afrika) ging het snel met de uitbreiding van de afdeling met in 1995 de komst van Dr. I.B. Tan, die al eerder als KWF-fellow in het NKI-AVL had gewerkt, en in 2000 dr. M.W.M. van den Brekel, ook al oud-fellow in het NKI-AVL. Vervolgens kwamen dr. M.C. Copper, dr. P.J.F.M. Lohuis, en dr. L.E. Smeele het septet completeren dat op het hier bijgaande schilderij van de hand van Aya de Lange uit 2006 staat afgebeeld.

Schilderij specialisten afdeling Hoofdhalsoncologie

Langzamerhand is niet alleen binnen de muren van het NKI-AVL maar ook daarbuiten, de betrokkenheid van de algemene chirurgie afgenomen en zijn langzamerhand het specialisme hoofd-halsheelkunde en sinds de dubbele erkenning ook Mondziekten en Kaakchirurgie in Nederland gezichtsbepalend geworden. Toen na het betrekken van de nieuwe locatie van het ziekenhuis aan de Plesmanlaan alle hoofd-halschirurgische patiënten op één afdeling, de 5e etage, werden geconcentreerd kon voor het eerst van een aparte vakgroep sprake zijn. Ook Copper en Lohuis zijn als fellow in het NKI-AVL begonnen en na het vertrek van Copper in 2007 kwamen dr. W.M.C. Klop, eveneens oud-assistent en oud-fellow, dr. C.L. Zuur, ook oud-assistent, en Dr. B. Karakullukcu, het team versterken. Hilgers, hoofd van de afdeling sinds 1989, werd in 2009 opgevolgd door Van den Brekel en hij ging in 2011 met emeritaat, maar is nog steeds parttime aan de afdeling verbonden. Door de jaren heen heeft dit hele team in zijn verschillende samenstellingen een belangrijke rol gespeeld in de opleiding van hoofd-halschirurgen in Nederland. Vele KNO-artsen, die nu zich helemaal of het overgrote deel van hun tijd met hoofd-halsoncologie bezighouden in de verschillende centra erkend door de Nederlandse Werkgroep Hoofd-Hals Tumoren (NWHHT), hebben tijdens een fellowship in het NKI-AVL daarvoor hun basis gelegd. De schooltraditie van Prof.dr. E.A. van Slooten is daarmee voorgezet, hetgeen voor het bestuur van de NWHHT in 2010 mede aanleiding was om hun elfde erepenning aan Hilgers toe te kennen. De volledige integratie van de hoofd-halschirurgie en oncologie in één klinische afdeling waar zowel chirurgische als met chemotherapie en radiotherapie behandelde patiënten samen liggen is nog steeds uniek in Nederland. De voordelen voor de patiënt en de gespecialiseerde verpleegkundigen spreekt voor zich. Ook de multidisciplinaire polikliniek waar zeer laagdrempelig patiënten door meerder specialisten worden gezien  is een groot voordeel. De laatste jaren zijn ook complexe huidtumoren en reconstructieve chirurgie steeds meer tot het werkgebied van de hoofd-halschirurgie gaan behoren. Sinds vele jaren worden medisch specialisten in het NKI-AVL opgeleid tot hoofd-halschirurg. Voor een lijst van de fellows, zie link.

Content for `one`
Content for `two`
Content for `three`